Voedingsfysiologische en technologische additieven – wat echt nodig is en wat je beter kunt vermijden
Het belangrijkste in het kort
- Twee hoofdcategorieën: voedingsfysiologische (vitaminen, mineralen) versus technologische additieven (verwerking, conservering, uiterlijk en geur)
- Declaratieplicht: alle additieven moeten met naam en registratienummer worden vermeld
- Natuurlijke voorziening vaak onvoldoende: hooi en gras alleen dekken niet altijd alle voedingsbehoeften van gedomesticeerde paarden
- Dosering is doorslaggevend: te weinig werkt niet, te veel kan schaden – de hoeveelheid maakt het gif
- Kunstmatig is niet automatisch slecht: synthetische vitaminen kunnen zelfs beter opneembaar zijn dan natuurlijke
- Conservering is vaak noodzakelijk: zonder technologische additieven zou voer snel bederven en schadelijk voor de gezondheid worden
- Transparantie toont kwaliteit: een volledige lijst van alle additieven is een teken van serieuze producenten
Additieven zijn hét twistpunt bij paardenvoeding. Terwijl de één ze ziet als onmisbare helpers voor een optimale voedingsvoorziening, bestempelt de ander ze als overbodige chemie. De waarheid ligt – zoals zo vaak – ergens in het midden en hangt sterk af van om welke additieven het gaat en waarom ze worden gebruikt.
Het systeem van additieven-categorieën
De wettelijke indeling begrijpen
Het voederrecht verdeelt additieven in duidelijk gedefinieerde categorieën. Deze indeling is niet willekeurig, maar volgt de functie die de betreffende stof in het voer vervult. Elk toegelaten additief krijgt een unieke registratienummer, die zijn identiteit en eigenschappen vastlegt.
Voedingsfysiologische additieven moeten voedingsstoffentekorten aanvullen of de benutting van het voer verbeteren. Ze zijn eigenlijk de „voedingssupplementen“ van het voer en vaak onmisbaar voor een optimale voorziening.
Technologische additieven dienen voor de productie, houdbaarheid of verbetering van de voereigenschappen. Zonder hen zou modern voer door veel paarden niet goed gegeten worden of snel bederven.
Sensorische additieven beïnvloeden het uiterlijk, de geur of de smaak van het voer. Ze komen minder vaak voor in paardenvoer dan in huisdiervoer voor honden of katten, waar ze vaak als „lokstoffen“ worden aangeduid.
Zoötechnische additieven moeten de prestaties of het welzijn van de dieren verbeteren. Hieronder vallen bijvoorbeeld probiotica of enzymen, waarbij de grenzen met „nutraceuticals“ vervagen – voedermiddelen die bijna farmacologische gezondheidseffecten hebben.
Voedingsfysiologische additieven in detail
Vitaminen – de onzichtbare helpers
Vitaminen zijn in de paardenvoeding vaak onmisbaar, omdat natuurlijke voercomponenten niet altijd voldoende hoeveelheden leveren. Vooral bij langer opgeslagen hooi gaan veel vitaminen verloren, en paarden zonder weidegang – hetzij door plaatsgebrek of gezondheidsredenen – missen vaak de waardevolle vitaminevoorziening uit vers groenvoer.
Vitamine E (alfa-tocoferol) is essentieel voor de spierstofwisseling en het immuunsysteem. Geregistreerd onder nummer 3a700, wordt het meestal synthetisch geproduceerd, omdat natuurlijk vitamine E aanzienlijk duurder en minder stabiel is. Sportpaarden hebben een verhoogde behoefte, die via normaal voer nauwelijks gedekt kan worden.
Vitamine A (retinylacetaat) ondersteunt het gezichtsvermogen, het immuunsysteem en de voortplanting. Aangegeven als 3a672a, is het vooral belangrijk voor paarden die weinig of geen vers groenvoer krijgen.
B-vitaminen worden weliswaar grotendeels door de darmflora geproduceerd, maar niet altijd in voldoende mate, vooral niet wanneer paarden aan dysbiose lijden. Alle B-vitaminen zijn wateroplosbaar, zodat er bij bijvoeding nauwelijks risico bestaat op een overdosering.
Vitaminen C en D worden door het paard zelf gesynthetiseerd en hoeven daarom niet per se in het voer aanwezig te zijn. Vooral bij jonge paarden in de groei moet men voorzichtig zijn met extra vitamine D, omdat een „te veel“ negatieve gevolgen kan hebben voor de botstofwisseling.
Spoorelementen – kleine hoeveelheden, grote werking
Spoorelementen zijn in minieme hoeveelheden levensnoodzakelijk, maar in te hoge doseringen al snel giftig. De juiste dosering is hier bijzonder kritisch.
Zink wordt gedeclareerd als 3b603 (zinkoxide) of 3b605 (zinksulfaat) en is essentieel voor huidgezondheid, immuunsysteem en wondgenezing. Zinkgebrek uit zich vaak in slechte hoefkwaliteit of huidproblemen.
Koper (3b405 als kopersulfaat) is belangrijk voor de ijzerstofwisseling en pigmentvorming. Een kopertekort kan leiden tot bloedarmoede en roze vlekken rond de ogen („koperbril“). Koper is echter ook toxisch bij overdosering – een reden waarom nauwkeurige doseringen belangrijk zijn en wettelijk zijn vastgelegd.
Selenium (3b801 als natriumselenaat of 3b815 als seleniumgist) is een kritische voedingsstof, omdat de grens tussen werking en gif zeer smal is. Seleniumgebrek verzwakt het immuunsysteem en kan tot spierschade leiden, terwijl overdosering haaruitval, blindheid en evenwichtsstoornissen kan veroorzaken. Organisch selenium is bijzonder kritisch, omdat het in weefsel wordt opgeslagen en vertraagd wordt vrijgegeven. Een verband tussen organisch selenium en aandoeningen zoals acute EOTRH, pees- en bandenblessures, white line disease, gevoeligheid voor hoefbevangenheid en insulineresistentie wordt besproken. Daarom moet de anorganische variant de voorkeur krijgen.
Ijzer wordt vaak onnodig toegevoegd, omdat de meeste paarden via het basisvoer al voldoende voorzien zijn. Organisch ijzer (chelaat) kan door het lichaam niet meer worden uitgescheiden en op de lange termijn tot leverfalen leiden.
Jodium (3b201 als calciumjodaat of 3b202 als kaliumjodide) is essentieel voor de schildklierfunctie en de energiestofwisseling. Jodiumtekort leidt tot struma en verminderde prestaties, terwijl overdosering de schildklier kan beschadigen. Nederland geldt grotendeels als jodiumarm gebied, waardoor een gecontroleerde aanvulling meestal zinvol is.
Kobalt (3b304 als kobaltcarbonaat) is nodig voor de aanmaak van vitamine B12 in de dikke darm. Kobalttekort is zeldzaam, omdat al minieme hoeveelheden volstaan. Een overdosering kan echter leiden tot hartproblemen en schildklierstoornissen.
Mangaan (3b502 als mangaanoxide of 3b503 als mangaansulfaat) is belangrijk voor botvorming, kraakbeenstofwisseling en vruchtbaarheid. Mangaangebrek kan leiden tot skeletafwijkingen en vruchtbaarheidsstoornissen. Omdat mangaan echter in veel plantaardige voercomponenten van nature voorkomt en in hooi meestal in meer dan voldoende hoeveelheden aanwezig is, is een aanvulling slechts zelden nodig.
Technologische toevoegingsmiddelen – de onzichtbare helpers
Conserveermiddelen – bescherming tegen bederf
Zonder conserveermiddelen zou houdbaar voer niet mogelijk zijn. Worden open-porige graanvlokken (bijv. gerstvlokken, gepofte mais) verwerkt, dan kun je ervan uitgaan dat het voer tegen microbiële bederf behandeld is.
Propionzuur (1k280) en zijn zouten voorkomen schimmelvorming en zijn vooral belangrijk bij vochtigere voercomponenten. Het wordt ook gebruikt voor „ingespoten“ hooi als conserveermiddel, wanneer balen met een te hoog restvochtgehalte binnengehaald moesten worden. Helaas verdragen paarden propionzuur vaak slecht, vooral dieren met maagproblemen.
Mierenzuur (1a236) werkt antibacterieel en wordt vaak in biologische producten toegepast. Het is minder omstreden dan veel andere conserveermiddelen, maar eveneens problematisch voor gevoelige paardenmagen.
Citroenzuur (1a330) en zijn zouten zijn natuurlijke antioxidanten en conserveermiddelen. Ze gelden algemeen als onschadelijk.
Antioxidanten – bescherming tegen ranzigheid
Vetten en oliën worden zonder antioxidanten snel ranzig en kunnen dan zelfs schadelijk voor de gezondheid worden. Vooral vetrijke componenten zoals oliën en zaden worden daardoor snel problematisch. Daarom bevatten de meeste mengvoeders antioxidanten. Deze zijn echter meestal pas vanaf bepaalde grenswaarden declaratieplichtig en dus niet altijd op het etiket terug te vinden. Bevat een voer oliën, zemelen, schroten of extractieschroten, dan kun je ervan uitgaan dat deze zonder conserveermiddelen al ranzig zouden zijn.
Tocoferol-extract (1b306) is vitamine E en tegelijk een uitstekend antioxidant. Het is de voorkeurskeuze van veel fabrikanten.
BHT (1b321) en BHA (1b320) zijn synthetische antioxidanten die zeer effectief maar omstreden zijn. Ze gelden als veilig binnen de toegestane doseringen, maar worden door kritische consumenten vermeden.
Ascorbinezuur (vitamine C, 1a300) werkt antioxidantisch en is volledig onschadelijk. Het is echter minder effectief dan gespecialiseerde antioxidanten.
Bindmiddelen en hulpstoffen
Kiezelgoer (1m558i) wordt gebruikt als strooihulp, zodat poedervormig voer niet klontert. Het is een natuurlijk mineraal en volledig onschadelijk.
Ligninesulfonaten (1c730) verbeteren de kwaliteit van brokken en zorgen voor minder slijtage. Ze zijn in de gebruikte hoeveelheden grotendeels onschadelijk.
Lecithine (1c322) werkt als emulgator en kan de opname van vet verbeteren. Als natuurlijk bestanddeel van celmembranen is het onschadelijk.
Problematische toevoegingsmiddelen herkennen
Overbodige toevoegingen
Aromastoffen zijn in paardenvoer meestal overbodig en worden vaak alleen in snoepjes gebruikt („aardbei-roomaroma“ of „met bosbessensmaak“). Aromastoffen zijn wat betreft de bloedsuikerhuishouding minder problematisch dan het gebruik van verborgen suikers als eetlustopwekker, maar ze kunnen net zo goed een gebrek aan eetlust maskeren, dat eigenlijk op voer-, gebits- of maagproblemen kan wijzen.
Kleurstoffen dienen enkel voor het uiterlijk en hebben geen enkel nut voor het paard. Ze zijn vooral bedoeld voor het oog van de eigenaar, dat bekend staat „mee te eten“. Ze kunnen allergische reacties veroorzaken en zijn een teken van marketing in plaats van kwaliteit.
Zoetstoffen zoals sacharine bevorderen de suikergewenning en zijn overbodig wanneer het voer uit hoogwaardige basiscomponenten bestaat. In de varkensmesterij worden zoetstoffen als mestvoer ingezet omdat ze de eetlust verhogen – iets wat men bij de meeste paarden juist liever wil vermijden.
Overdoseringen vermijden
Veel helpt niet altijd veel – vooral bij sporenelementen kan een overdosering snel schadelijk zijn. Serieuze fabrikanten richten zich op wetenschappelijke normen voor de behoefte en doseren dienovereenkomstig. Problematisch wordt het vooral wanneer paardeneigenaren verschillende voeders met elkaar combineren om zo hun eigen mengvoer samen te stellen. Hier is het sterk aan te raden om de afzonderlijke toevoegingsmiddelen van alle voeders nauwkeurig door te rekenen in relatie tot de uiteindelijk gevoerde dagportie, om zowel over- als ondervoorziening te vermijden.

Natuurlijk versus synthetisch
Beschikbaarheid is doorslaggevend
De herkomst van een vitamine zegt weinig over de werkzaamheid. Synthetische vitamine E is bijvoorbeeld net zo effectief als natuurlijke, maar veel stabieler en goedkoper. Natuurlijke vitamine E uit plantaardige oliën is weliswaar „natuurlijker“, maar ook aanzienlijk duurder en minder houdbaar.
Organische sporenelementen (chelaten, eiwitverbindingen) zijn meestal beter opneembaar dan anorganische zouten, maar ook duurder. Bij een aangetoond tekort aan zink of koper zijn ze de betere keuze. In mengvoeders, mineralenvoer of bij andere gebreksverschijnselen moeten ze echter beslist vermeden worden, omdat ze deels slecht of helemaal niet regelbaar zijn (bijv. organisch ijzer of selenium).
Marketingmythes doorzien
„Zonder kunstmatige toevoegingen“ klinkt gezond, maar is vaak problematisch. Paarden hebben bepaalde voedingsstoffen nodig die in natuurlijke voercomponenten niet in voldoende mate aanwezig zijn. Voeren zonder enige toevoeging kan leiden tot tekorten. Het is daarom volkomen in orde om een paard een mineralenvoer met sporenelementen of vitamines te geven, die volgens het diervoederrecht nu eenmaal als „toevoegingsmiddelen“ gelden. Maar ook hier geldt: ogen open! Niet alle toevoegingen zijn nodig of gezond, en de dosis maakt het vergif.
Kwaliteitsfabrikanten en hun toevoegingsbeleid
Transparantie als kwaliteitskenmerk
Hoogwaardige fabrikanten zoals OKAPI vermelden niet alleen de verplichte toevoegingsmiddelen, maar ook de niet-declaratieplichtige toevoegingen. Dat schept transparantie en voorkomt nare verrassingen, bijvoorbeeld wanneer een paard op bepaalde toevoegingen reageert met intolerantie of allergieën. Goede fabrikanten gebruiken bovendien bij voorkeur natuurlijke conserveermiddelen en vermijden overbodige aroma’s of kleurstoffen. Ze doseren naar behoefte en baseren zich op wetenschappelijke aanbevelingen in plaats van op marketingeffecten.
Waarschuwingssignalen bij toevoegingsmiddelen
- Extreem lange lijsten met veel verschillende toevoegingen kunnen erop wijzen dat men een minderwaardige basis probeert op te waarderen.
- Ongewoon hoge doseringen, vooral van sporenelementen, zijn zorgwekkend. Meer is niet altijd beter.
- Veel aroma’s en smaakstoffen duiden erop dat het voer niet smakelijk genoeg is en mogelijk minderwaardige componenten bevat.
Praktische beoordeling van toevoegingsmiddelen
Bij het bestuderen van de lijst met toevoegingsmiddelen helpen de volgende overwegingen:
Zijn alle belangrijke basisvoedingsstoffen aanwezig?
Wordt er naar behoefte gedoseerd?
Zijn er onnodige toevoegingen opgenomen?
Wordt er open en transparant gedeclareerd?
Prijs-kwaliteitverhouding beoordelen
Toevoegingsmiddelen kosten geld, maar de juiste toevoegingen besparen op lange termijn dierenartskosten. Een voer met hoogwaardige toevoegingen in een passende dosering mag duurder zijn dan voer zonder of met minderwaardige toevoegingen. Goedkope voeders zonder toevoegingen zijn vaak niet echt voordeliger als er toch nog mineralenvoer of losse supplementen bijkomen.
Toevoegingsmiddelen goed begrijpen en beoordelen
Toevoegingsmiddelen zijn noch automatisch goed, noch automatisch slecht. Doorslaggevend is of ze een zinvol doel dienen en naar behoefte gedoseerd zijn. Het algemene demoniseren van „chemie“ in voer is net zo weinig zinvol als het kritiekloos accepteren van alle toevoegingen.
Kwaliteitsbewuste paardeneigenaren zouden de lijst met toevoegingsmiddelen net zo kritisch moeten bekijken als de samenstelling. Daarbij geldt: transparantie weegt zwaarder dan marketing, functie weegt zwaarder dan emotie, en de juiste dosering is belangrijker dan de herkomst van de werkzame stof. Wie begrijpt welke toevoegingsmiddelen waarom worden gebruikt, kan weloverwogen beslissingen nemen en zijn paard optimaal voorzien van voedingsstoffen – zonder onnodige angst voor „chemie“ en zonder naïef geloof in „natuurlijke“ beloften.