Langzaam bereiden alle fokkers zich voor op de geboorte van hun veulens dit jaar. Zodra de kleine snoeten het levenslicht zien, krijgen ze vaak meteen een prominente plek op de website van de fokker om een koper te vinden. En wat is er schattiger dan zo’n langbenig kleintje dat onhandig naast mama over de weide stapt? Een paard kopen is altijd een zaak van het hart en heel vaak komt men thuis met precies dat paard dat men eigenlijk helemaal niet zocht. Maar juist bij veulens zet het gezonde verstand vaak nog sneller uit dan bij een volwassen paard. Daarom is het verstandig om een aantal punten goed te overwegen voordat je begint te kijken op verkoopsites naar je nieuwe gezinslid of toekomstige sporttopper. Dat voorkomt later vaak veel werk, stress of gezondheidsproblemen.
Wat moet het paard later gaan doen?
Dat is natuurlijk altijd de kernvraag die je jezelf moet stellen voordat je überhaupt op zoek gaat naar een paard. Wil ik een recreatiepartner, dan komen er heel andere paarden in aanmerking dan wanneer ik wedstrijdambities heb of graag klassiek-barok wil rijden.
Zo zal de Lusitano die van werkwillige ouders afstamt zeker niet voldoende uitdaging vinden en lastig worden, als hij alleen maar in de wei staat en in het weekend een half uurtje moet stappen. En van een Tinker zal waarschijnlijk ook nooit een internationaal springpaard op ZZ-niveau worden.
De verschillende rassen zijn door de mens immers niet zonder reden zo gefokt. Ze moesten voldoen aan uiteenlopende prestatie-eisen en overeenkomstig heeft de mens ze op exterieur en karakter voor de fokkerij geselecteerd.
Zo zijn de meeste koudbloeden niet als rij- of draagpaarden gefokt, maar als trekpaarden. Hun achterhand is zo gebouwd dat ze heel goed naar achteren kunnen afzetten (wat nodig is voor zwaar trekwerk), maar minder goed kunnen ondertreden en gewicht opnemen.
Ik doe zo’n paard geen plezier als ik het als rijpaard koop met de gedachte dat ik zelf een paar kilo’s te veel heb en dat het zware paard immers voor zwaar werk bedoeld is. Ja, voor zwaar trekwerk – maar niet per se voor zwaar draagwerk. Een warmbloed uit dressuurlijnen zal zich meestal moeilijker doen bij het springen dan een warmbloed uit springlijnen. Ook al rijd je later niet “op papier”, toch zeggen het ras en de foklijn al veel over waar het paard later geschikt voor is. Natuurlijk bestaat er de Noriker die de perfecte piaffe beheerst en de warmbloed die uitblinkt in western. Maar je maakt het jezelf en het paard aanzienlijk moeilijker in de opleiding dan wanneer je een paard kiest dat precies voor dit doel en deze discipline oorspronkelijk gefokt werd, waarvoor jij belangstelling hebt.
Vaak genoeg kunnen paarden door hun ras of exterieur de eisen van hun ruiter niet waarmaken – en dan zijn frustratie en teleurstelling aan beide kanten eigenlijk al vooraf geprogrammeerd.

Wat kan ik het paard bieden?
Een jong paard hebben betekent niet alleen een stal vinden waar je het kunt onderbrengen en dat de rest zich vanzelf wel regelt. Het begint met een goed opfokbedrijf, dat je van tevoren moet bekijken en waar je tijdig een plek moet reserveren.
Daar begint vaak al het probleem – de goede stallen met grote weilanden en goede voeding liggen meestal zo ver weg, dat je er niet regelmatig naartoe kunt rijden.
Ben ik bereid mijn paard in een stal te zetten die ik slechts om de 3–6 maanden in het weekend kan bezoeken, maar waar het paard wel perfect verzorgd wordt? Of wil ik mijn paard voortdurend bij de hand hebben en mijn nieuwe horsemanshipkennis al meteen aan het afgespeende veulen bijbrengen?
Goede opfokstallen met veel ruimte zijn zelden te vinden in de buurt van de eigenaar, die immers moet werken om het paard te kunnen betalen. In de typische stedelijke gebieden overheersen nu eenmaal maneges en pensionstallingen.
De grootste fout is een afgespeend veulen of jong paard in een pensionstal te zetten voor de opfok. Gespeende veulens horen op een groot weiland met andere paarden te staan, waar ze speelkameraadjes van dezelfde leeftijd hebben en bij voorkeur ook oudere paarden in de groep die voor orde en regels zorgen. Dan krijg je een goed gesocialiseerd, zeker op de benen staand paard met een gezond bewegingsapparaat dat manieren kent.
In de manege ontbreken zowel de speelkameraadjes als de grote bewegingsvrijheid van uitgestrekte weiden. Zulke paarden hebben het later vaak veel moeilijker om hun balans onder de ruiter te vinden en hun voeten goed te plaatsen. Ook blijven ze, door het gebrek aan beweging en speelse stimulatie, vaak in hun lichamelijke ontwikkeling achter bij leeftijdsgenoten.
Heb je eenmaal een goede opfokstal gevonden, dan kun je het jonge paard gerust eerst volwassen laten worden. Ik hoef een jaarling nog niet het hele basis-ABC van een rijpaard vanaf de grond aan te leren. Ook met 4–6 jaar zijn paarden niet leerbeperkt alleen maar omdat ze ouder zijn. Het is dan nog vroeg genoeg om met het werk te beginnen.
En dan komt de volgende vraag: heb ik zelf de opleiding en ervaring om een jong paard op te leiden?
Een paard onder het zadel beleren betekent niet simpelweg dat je erop gaat zitten. Dat accepteren de meeste paarden aanvankelijk nog vrij braaf. Een jong paard opleiden vraagt echter veel ervaring met uiteenlopende paarden, om zich op het karakter en de fysieke problemen af te stemmen en de juiste correcties te kunnen geven.
Alleen een correct opgeleid paard zal in staat zijn de ruiter zo te dragen dat zijn eigen bewegingsapparaat daarbij niet langzaam kapotgaat. Als ik mijn paard niet zelf kan opleiden, heb ik dan het geld om een trainer te betalen? En heb ik een trainer in de buurt van mijn toekomstige stal, die tijd heeft en bereid is samen met mij het paard correct op te leiden? Ook als je je jonge paard naar een trainer brengt, is het na de gebruikelijke drie maanden niet „klaar“ – de opleiding loopt nog jaren door, totdat het paard correct onder de ruiter loopt. Je moet dus altijd deskundige begeleiding in de buurt hebben die je daarbij helpt.
En goede instructeurs kosten nu eenmaal ook goed geld. Kun je je dat niet veroorloven, koop dan misschien beter een al volwassen, goed gereden paard.
Vaak wordt dan het argument gebruikt dat je bij een dergelijk paard niet weet wat het misschien al verkeerd heeft meegemaakt en dat je dan achteraf met een „moeilijk“ paard zit.
Maar dat kan ook gebeuren met je eigen jonge paard – dat het óf al een lastig karakter heeft, óf in de loop van zijn leven een traumatische ervaring opdoet.
Het beste is dus om je eigen vermogen om een paard op te leiden van tevoren realistisch in te schatten en het paard te kopen dat past bij je eigen rijvaardigheid. Veel te vaak wordt een jong paard gekocht om er vervolgens achter te komen dat men de opleiding niet aankan, of later te moeten constateren dat men vrijwel alles verkeerd heeft gedaan wat er verkeerd kon gaan. De rekening voor deze zelfoverschatting betaalt uiteindelijk het paard!
De voeding van de merrie bepaalt de gezondheid van het veulen
Een punt waar veel te weinig bij stilgestaan wordt, is de toekomstige gezondheid van het jonge paard. Veel mensen gaan ervan uit dat automatisch alles goed moet zijn wanneer je een veulen koopt, omdat er nog niets verkeerd gedaan kan zijn.
Dat klopt zo niet. „De moeder van de gezondheid is de darm“, zegt een Chinees spreekwoord. De dikke darm van het veulen is tot het moment van de geboorte nog „steriel“. Het veulen bouwt in de eerste 4–5 levensmaanden zijn dikke darm-microbioom („darmflora“) op door regelmatig de mest van de merrie te eten.
De mest bestaat (in de droge stof) voor ongeveer 50% uit micro-organismen, en het is precies deze darmflora die de merrie in staat stelt het voer in haar leefomgeving zo efficiënt te benutten dat ze een veulen kan dragen.
Een wildpaardmerrie met een verstoorde darmflora zal geen veulen krijgen, omdat het lichaam niet genoeg energie uit het basisvoer kan halen.
Heel anders is dat bij onze fokomstandigheden. Hier wordt via aanvullende voeding ervoor gezorgd dat ook merries met een ernstig verstoorde dikke darmflora toch drachtig worden. Voor het veulen betekent dit echter dat het vanaf de eerste dag de verkeerde kiemen van de merrie opneemt en dat deze zich in zijn dikke darm vestigen. Wat zich in de eerste 4–5 maanden in de dikke darm vestigt, verdwijnt nooit meer.
Heeft de merrie dus een verstoord darmmilieu, dan heeft het veulen nooit een kans om een gezonde darmflora op te bouwen. In zulke gevallen kan men ervan uitgaan dat men een „patiënt“ koopt, die levenslang therapeutische ondersteuning nodig zal hebben om te voorkomen dat de stofwisseling volledig ontspoort.
Fokmerries van alle rassen (!) mogen absoluut geen ingekuild voer krijgen (kuilhooi, silage). Ze moeten 24 uur per dag kwalitatief goed hooi ter beschikking hebben.
Krachtvoer moet bij sobere rassen zoveel mogelijk vermeden worden, bij warmbloeden alleen in gematigde hoeveelheden en dan bij voorkeur enkelvoudig graan (haver of geplette gerst). Het krachtvoer mag geen sojaschroot bevatten en ook wortels, appels, bietenpulp en andere voedermiddelen die de groei van verkeerde kiemen in de dikke darm bevorderen, moeten niet of slechts heel beperkt gevoerd worden.
Maar zelfs als de voeding van de merrie er goed uitziet, moet men zich afvragen of de merrie aan stofwisselingsziekten lijdt.
Een dikke pony-merrie met insulineresistentie zal dit met grote waarschijnlijkheid aan haar veulen doorgeven, waardoor men feitelijk al een veulen met EMS koopt. Een merrie met zomereczeem of mestwater lijdt onder een verstoorde darmflora, en in zo’n geval zal het veulen met grote waarschijnlijkheid gezondheidsproblemen ontwikkelen. Of men zich zo’n levenslange patiënt wil aanschaffen, moet goed overwogen worden, want de therapiekosten kunnen over de jaren zeer aanzienlijk oplopen.
Dat geld kan men beter investeren in een gezond paard, met een goede opleiding en een betere stal met een diervriendelijke huisvesting en voeding.

Het basiskarakter verandert niet.
“Ach, dat krijgen we wel voor elkaar”… behoort waarschijnlijk tot de beroemde laatste woorden bij paarden die uiteindelijk toch aan “ervaren paardenmensen” worden doorgegeven.
Natuurlijk kun je heel wat “voor elkaar krijgen”, maar het basiskarakter dat een paard heeft, blijft in de regel behouden. Daar moet je je van tevoren over afvragen of je daarmee überhaupt kunt omgaan, want ook je eigen karakter verandert niet.
Ben ik een eerder angstige ruiter, dan kan de temperamentvolle Arabier mijn hart nog zo sneller doen slaan – uiteraard na de derde pijnlijke val van mijn geliefde paard zal ik nauwelijks nog de moed hebben om opnieuw op te stappen. Ben ik eerder een nuchter, analytisch type, dan zal een emotioneel opvliegend paard me al snel tot wanhoop drijven.
Natuurlijk moet men hier duidelijk onderscheid maken tussen karakter en opvoeding. Daarbij begint opvoeding niet pas met de aankoop. De merrie voedt het veulen vanaf de eerste dag op en geeft gedragspatronen door.
Is de merrie mensgericht? Of ongeïnteresseerd in interactie met mensen? Of misschien zelfs agressief? Dergelijk gedrag nemen veulens vaak al heel vroeg over, wat hun omgang met mensen vaak mede bepaalt.
Heeft het veulen bovendien een angstig basiskarakter en leert het van de moeder dat mensen niet te vertrouwen zijn, dan haal je een echt “project” in de stal. Hier moet je jezelf opnieuw afvragen: Ben ik bereid en in staat om me op zo’n paardenproject in te laten? Heb ik de tijd om jarenlang met het paard via vertrouwensopbouw een relatie op te bouwen? Kan ik hem de zekerheid geven dat ik een goede leider ben en dat hij me kan vertrouwen? Datzelfde geldt natuurlijk ook voor het model “wildfang” dat een agressieve moeder heeft.
Het kan dan zomaar gebeuren dat je op een bepaald moment een driejarige hebt die bijt, trapt of steigert. Ben ik in staat zo’n paard consequent in de komende jaren zó op te voeden dat we met elkaar overweg kunnen, zonder dat het gevaarlijk wordt voor een van ons beiden en zonder dat ik mijn toevlucht moet nemen tot methoden om hem te “breken”? Heb ik een stressvolle baan en zoek ik een rustig buitenrijpaard, dan is misschien de hoogbloedige jonge hengst met vurig temperament prachtig om te zien, maar niet het juiste paard voor mij.
Wie zich een beetje verdiept in de basiskarakters en merrie en veulen langere tijd observeert, zal later minder een “verrassingspakket” meemaken wanneer het aankomt op de dagelijkse omgang of het inrijden. Want goed uiterlijk is bij een paard nu eenmaal niet alles.
Opfok met de hand, redding van de slacht en andere “bijzondere gevallen”
Er worden veel veulens aangeboden waarvan het levenspad tot nu toe niet helemaal zo rechtlijnig is verlopen als men zich dat misschien zou wensen.
Is de moeder van het veulen vroeg overleden of heeft ze het veulen niet aangenomen, dan groeit het meestal op als “fleskind”, dus met handopfok door de mens. Wat voor het veulen natuurlijk een geluk is – in de vrije natuur zou het verhongeren – is qua gedrag vaak niet zo eenvoudig.
Bij weesveulens is het van groot belang dat ze in een sociaal goed functionerende groep gehouden worden, waar ze door de andere paarden consequent worden opgevoed. Dit lukt meestal alleen bij kuddes die jarenlang stabiel samenstaan en een goede kuddeleider hebben.
Helaas worden deze veulens maar al te vaak uit de groep gehaald, omdat de andere paarden zo grof met de kleintjes omgaan en men bang is voor verwondingen. De mens kan echter noch de lichaamstaal van paarden doorgeven, noch is hij zo consequent in de opvoeding als een paardenkudde dat is.
Het resultaat is dan vaak een volwassen paard dat totaal geen afstand tot de mens bewaart en aanzienlijke tekorten in sociaal gedrag tegenover andere paarden vertoont. Dit vroegtijdig leren wordt later vaak niet meer ingehaald, zodat de paarden buitenbeentjes onder soortgenoten blijven. Op de lange termijn doet men het aanhankelijke weesje, dat men bijna mee op de bank neemt, dus geen plezier.
Ook slachtveulens worden steeds vaker door paardenliefhebbers gered. Vaak gaat het om Haflingers, Freibergers of koudbloeden die dan in particuliere handen terechtkomen.
Voor het individuele veulen is het natuurlijk een geluk als de gang naar de slachter hem bespaard blijft.
Maar sommige veulens waren niet zonder reden voor de slacht bestemd. Vaak genoeg haalt men daarmee een paard met ernstige gezondheidsproblemen in huis.
Paarden die uitsluitend voor de slacht worden gefokt, worden doorgaans noch diervriendelijk gevoerd noch gehouden. Vaak staan ze met hun moeders in veel te krappe loopstallen, zodat het bewegingsapparaat zich niet goed kan ontwikkelen. Allerlei beenstandfouten kunnen het gevolg zijn, evenals tekorten aan gewrichten, spieren en banden die het paard een leven lang zullen begeleiden.
Het voer wordt zo goedkoop mogelijk samengesteld; het gaat er alleen om dat de veulens in korte tijd het maximale slachtgewicht bereiken. Van gras- en maïskuil tot brood- en gebakafval tot beschimmeld hooi en soja belandt er van alles in voerbak en hooiruif, en wel onbeperkt – wie veel eet, is snel slachtrijp.
Met het geredde slachtveulen haalt men zich dus vaak een verzameling van gezondheidsproblemen in huis en stopt men de komende maanden en jaren veel geld in therapie en speciaal voer om ten minste de ergste gevolgen van de eerste levensmaanden te verzachten.
Het moet dus goed overwogen worden of men het geld, de tijd en het geduld heeft om zo’n paard de komende jaren te begeleiden, want veel schade die in de eerste maanden aan het bewegingsapparaat en aan darm en stofwisseling is aangericht, is niet meer te herstellen maar alleen te managen.
Bij alle veulens die niet zo zijn opgegroeid als men zich zou wensen, moet men zich dus altijd dubbel en dwars afvragen of men financieel en ook mentaal in staat is de verantwoordelijkheid voor hen te nemen.

Is men dan met zichzelf in het reine over wat voor paard het moet worden, met wie men de komende 25-30 jaar wil doorbrengen, en dat men voldoende kennis, ervaring, zenuwen, tijd en geld heeft om het paard zover te brengen dat het een “functioneel” rijpaard wordt, dan staat niets de aankoop van de nieuwe viervoetige vriend meer in de weg.