Het aantal te dikke paarden in onze stallen neemt elk jaar toe. Uiterlijk aan het einde van het weideseizoen moeten veel eigenaars vaststellen dat hun lieveling in de zomer toch wat ronder is geworden dan gepland.
Voedzaam weidegras, vaak in combinatie met minder beweging – dankzij zomervakantie, insectenplagen en het bekende “ach, het is eigenlijk veel te warm om te rijden…” – zorgen ervoor dat sommige paarden meer rondingen krijgen dan goed is voor hun gezondheid op lange termijn. En als dan ook nog de mensen van de paardenweegschaal kritisch hun wenkbrauw optrekken, lijkt het hoog tijd voor een radicale dieetkuur, toch?
Maar nu geldt: kalm blijven en niet meteen in paniek raken omdat je denkt dat je paard EMS heeft, alleen maar omdat er een paar kilo’s te veel op de ribben zitten.
Gewichtstoename in de zomer is in eerste instantie een volkomen natuurlijk proces. In de zomer eten paarden een energiereserve bij elkaar om in de schrale wintermaanden van te kunnen leven.
Daarom is het volkomen normaal als paarden wat voller uit het weideseizoen komen, zolang ze in het voorjaar ook weer wat magerder uit de winter komen.
Vaak is het probleem in onze manier van houden echter dat paarden dit extra gewicht in de winter niet meer kwijtraken en dan al met een licht overgewicht aan het volgende weideseizoen beginnen.
Als je hier niet op tijd ingrijpt, stapelen de kilo’s zich van jaar tot jaar op en heb je op een gegeven moment écht een EMS-paard in de stal staan.
De toename van het aantal te dikke paarden in de stallen komt niet alleen door de trend naar sobere robuuste en barokke rassen of de herontdekte liefde voor kleine en grote koudbloedpaarden. Ook het hooi en weidegras is de afgelopen 50 jaar steeds voedzamer geworden om aan de eisen van de intensieve landbouw te voldoen.
Hooi voor paarden zou een suikergehalte van minder dan 6% moeten hebben. In werkelijkheid ligt het vaak eerder tussen de 10-15%, wat bij 10 kg hooi per dag neerkomt op 1 tot 1,5 kg pure suiker – dat is één tot anderhalf pak kristalsuiker! Tegelijkertijd is de werkbelasting van het paard steeds lager geworden. Veel voedzaam voer + weinig beweging bij een spaarzame stofwisseling = overgewicht.
Wat een warmbloed of volbloed door zijn hogere basaal metabolisme meestal nog wel kan compenseren qua voedzaamheid, wordt bij bijna alle andere paardenrassen al snel een serieus probleem – en gaat dus verder dan alleen een kwestie van uiterlijk.
“Vet” is niet altijd gewoon vet
Als je alle paarden op stal bekijkt, valt vaak op dat vooral die paarden in gewicht zijn toegenomen die van nature veel kenmerken van het “oerpony” of “oer-steppepaard” hebben geërfd – dus robuuste rassen, barokke rassen en koudbloeden van alle formaten, evenals kruisingen van deze typen.
Paarden van het “oerpony-type” zijn bijzonder goed in staat vetreserves aan te leggen om in sneeuwrijke winters van te kunnen leven. Elke Haflinger-eigenaar kan daarover meepraten.
Bij licht overgewicht zien deze paarden er aanvankelijk gespierd uit; soms is de rugspiermassa zo prominent door het opgeslagen vet, dat er zich een soort gootje vormt langs de ruggengraat.
Wordt de vetopslag echter pathologisch (Equine Metabool Syndroom, EMS), dan ontstaat er een wiebelige vetkam boven op de manenkam (vergelijkbaar met de vetkam die je vaak bij barokke hengsten ziet) en een vetophoping op het kruis, net boven de staartwortel.
Paarden van het “oer-steppepaard-type” slaan daarentegen vaak overmatig lymfe op, wat zich vooral uit in een stevige, gezwollen halskam en in “zadeltas”-achtige lymfekussentjes aan de flanken. Als het lymfestelsel volledig ontspoort (pseudo-EMS), ziet het hele paard er gezwollen uit en zijn er geen spiercontouren meer te onderscheiden.
Dergelijke lymfatische paarden worden vaak gezien bij Tinkers en andere koudbloeden. Er bestaan ook mengvormen van vet- en lymfeopslag, vooral bij barokke paardenrassen, maar ook bij Haflingers en oudere typen Freiberger.
Voor een gezond gewichtsbeheer is het dus belangrijk om eerst goed vast te stellen of het paard eerder een vet- of een lymfetype is.
In beide gevallen moet het toekomstige voederbeleid zo worden ingericht dat het paard enerzijds altijd beschikking heeft over ruwvoer, maar dat anderzijds de balans tussen energieopname (via voer, met name suikers en zetmeel) en energieverbruik (door beweging) zo is afgestemd dat het paard niet meer energie binnenkrijgt dan het verbruikt.
Als deze balans tussen voer en training klopt, dan valt het paard op een gezonde manier af of behoudt het zijn gewicht – ook tijdens het weideseizoen.
Maar dan volgt vaak al snel de volgende zorg: je ziet de ribben – is het paard nu te mager? Moet ik alweer gaan bijvoeren? Wanneer is mijn paard op ideaal gewicht en wanneer is het echt te dun? En waaraan zie je dat een paard te dik is, nog vóórdat de stofwisseling volledig ontspoort?
Hoe ziet mijn paard eruit met een ideaal gewicht?
Deze vraag is niet zomaar algemeen te beantwoorden, omdat er veel factoren meespelen.
Het belangrijkste is dat je je niet laat beïnvloeden door het uiterlijk van andere paarden in de kudde. Studies tonen namelijk aan dat mensen de neiging hebben hun te dikke paard als “normaal” te beschouwen als alle andere paarden op stal ook te dik zijn.
Aangezien we tegenwoordig veel te dikke paarden in de stallen zien, is dat dus een bijzonder slecht referentiepunt. Helaas geldt dat ook vaak voor opmerkingen van stalgenoten, die óf klagen over jouw dikke paard (vooral als ze zelf een moeilijk te voeren paard hebben…) óf uit schuldgevoel hun eigen dik gevoerde paard verdedigen door overgewicht ook bij andere paarden te bagatelliseren.
Voor alle paarden geldt: de heupbeenderen moeten altijd licht voelbaar zijn – niet verborgen onder dikke vetlagen, maar ook niet koe-achtig uitsteken.
Bovendien moeten bij zijwaartse buiging van het paard de ribben aan de buitenzijde zichtbaar worden. Heb je een paard met veel volbloedinvloed, zoals een volbloed of Arabier, dan mogen de laatste 2 à 3 ribben zelfs in rust licht zichtbaar zijn, zonder dat dat als “te mager” wordt beschouwd. Het kruis en de hals zijn slechte graadmeters, omdat deze sterk rasafhankelijk zijn.
De populaire Body Condition Score (BCS) is helaas enkel geschikt voor warmbloeden. Een Welsh Cob met een typisch, stevig gebouwde hals komt volgens die score al snel in de EMS-gevarenzone, zelfs bij ideaal gewicht – terwijl een volbloed met normaal gewicht juist als “ondervoed” kan worden beoordeeld.
Je moet dus goed kijken om te kunnen bepalen of een paard echt op dieet moet. Alleen het lichaamsgewicht, de halskam of de vorm van het kruis zeggen op zichzelf weinig.
Doorlopend eten, maar wel gedoseerd
Moet je de ribben bij buiging met moeite vinden en overweeg je al een langere singel, omdat zelfs het eerste gaatje inmiddels krap wordt, dan is het echt tijd om wat kilo’s kwijt te raken.
Radicale diëten zijn bij paarden echter net zo nutteloos als bij mensen. De wens naar snel succes of de angst voor hoefbevangenheid leidt er vaak toe dat paarden bijna alleen nog stro krijgen, in de trant van: dan hebben ze wat te eten, maar vallen ze toch af. Aangezien paarden nauwelijks energie kunnen halen uit de vezels in stro, verhongeren ze eigenlijk met een volle buik.
Zo’n rantsoen zorgt ervoor dat paarden veel te snel hun vetreserves aanspreken. Dat kan leiden tot een hyperlipidemie, wat levensbedreigend is! Daarom wordt hier met klem afgeraden om “radicale diëten” te voeren die in feite uit stro bestaan zonder of met nauwelijks hooi.

Ook bij te dikke paarden moet er altijd iets te knabbelen zijn – ze hebben 24/7 toegang nodig tot cellulose als energiebron. Maar: wel in beperkte hoeveelheid. De richtlijn is 1,5 tot 2 kg hooi per 100 kg streefgewicht per dag (afhankelijk van de voedingswaarde, te bepalen via een hooianalyse).
Concreet: als mijn pony nu 600 kg weegt, maar eigenlijk 500 kg zou moeten wegen, dan heeft hij 5 x 1,5–2 kg hooi per dag nodig, dus tussen de 7,5 kg (voedzaam hooi) en 10 kg (mager hooi). Om te voorkomen dat het paard zijn portie meteen ’s ochtends opschrokt en daarna uren honger lijdt, geef je het hooi het best in fijnmazige hooinetten. Met mazen kleiner dan 3 cm wordt de eetsnelheid bij bijna alle paarden merkbaar vertraagd.
Is je paard erg handig en weet hij zelfs een fijnmazig net razendsnel leeg te eten, dan helpt het vaak om twee netten in elkaar te doen (dat voorkomt ook ‘gaten kauwen’), of om hooi en stro in een verhouding van 1:1 in het net te doen. Zelfs als het stro niet helemaal wordt opgegeten, zijn paarden er vaak veel langer mee bezig, omdat ze de stengels eruit vissen en weer uitspugen.
Zorg ook voor meerdere voerplekken op de paddock. Een net hier, een kist daar, een ruwvoerbal of bij droog weer een hooi-zak om mee te slepen: dat prikkelt niet alleen het spelinstinct, maar zorgt er ook voor dat paarden zich natuurlijker bewegen tussen voerplekken in plaats van de hele dag passief bij de ruif te blijven staan.
Online vind je veel ideeën voor zogenaamde “slowfeeders” – manieren om hooi aantrekkelijk en gedoseerd aan te bieden, zonder voerpauzes te veroorzaken.
In het weideseizoen is gewichtsbeheer bij dikke of sober gevoerde paarden extra lastig. Weidegang is mentaal juist erg belangrijk voor paarden, omdat deze manier van eten het dichtst bij hun natuurlijke gedrag komt: langzaam grazen op de grond, beschermd door de kudde.
Bovendien bevat vers gras veel voedingsstoffen zoals vitamines, die tijdens het drogen van hooi deels verloren gaan – gras blijft dus een belangrijke bron van voedingsstoffen. Maar zoals zo vaak geldt: de dosis maakt het vergif. Te veel gras betekent ook te veel suiker, en dat bevordert overgewicht.
Zet je je stevige viervoeter gewoon bij de kudde op de wei, dan zitten de verloren kilo’s er meestal binnen de kortste keren weer aan.
Laat je zulke paarden maar een halfuurtje mee op de wei, dan leer je al snel dat ze razendsnel begrijpen dat ze maar kort mogen grazen – en dus schrokken ze in die korte tijd alles naar binnen wat ze kunnen.
Zo eten ze net zoveel als andere paarden in twee of drie keer zoveel tijd. Dat is natuurlijk niet wenselijk. Zet je het paard apart met alleen hooi en water, dan leidt dat tot stress vanwege het gescheiden zijn van de kudde.
Een alternatief zijn zogenaamde “grasmaskers” die via hun constructie wel grasopname mogelijk maken, maar slechts in kleine hoeveelheden per tijdseenheid.
Er zijn inmiddels verschillende modellen, dus je moet echt uitproberen wat voor jouw paard het beste werkt – van rubberen zak met een gat tot mandmodellen.
Een van de best functionerende modellen is de AS van “Das Pferd im Blick”: gemaakt van stevig leer, verkrijgbaar in een gevoerde variant, en vrij ‘ontsnappingsproof’. Via verwisselbare inzetplaten kun je de hoeveelheid gras aanpassen aan weide en paard.
Een elastische inzet beschermt bovendien het gebit. Zo’n grasmasker is een slimme investering, want daarmee kunnen ook dikke of hoefbevangenheid-gevoelige paarden gewoon met de kudde mee naar buiten – ze kunnen wat gras knabbelen, maar niet te veel. Zo lukt gewichtsbeheer meestal ook in de zomer prima.

© Adobe Stock/bennyartist
Licht verteerbare energiebronnen zoals geliefd muesli, brok of slobber, evenals suikerhoudende voeder zoals appels, wortels of bananen, moet je net als ‘troostvoer’ voor het baasje (bijv. melassevrije bietenpulp of graanvrije structuurmuesli) echt vermijden. Dikke paarden hebben al te veel energie in hun voer – er hoeft niks extra’s in de voerbak.
Wie toch iets wil of moet geven, kan beter kiezen voor pure kruidenmengsels (zonder bijmengingen van pulp of stukjes fruit/groente), zoals het Vierseizoenenvoer van OKAPI. Daarmee voorkom je stress in de groep als de rest wél iets krijgt – en je kunt je paard toch op een caloriearme manier belonen na het rijden.
Een snoepje mag natuurlijk ook – maar dan eentje, niet een hele handvol. Ruwvoer-gebaseerde snoepjes zoals de “Lightkoekjes” van OKAPI zijn hiervoor een bijzonder magere beloningsoptie.
Zonder beweging lukt het niet!
„Na het rijden“ is het tweede belangrijke trefwoord bij gewichtsverlies: als je bij paarden simpelweg de hoeveelheid calorieën vermindert, gebeurt er meestal… niets. Dat komt doordat het lichaam dit signaal opvat als een reden om over te schakelen op „spaarstand“.
In de natuur komen zulke periodes van schaarste ook voor, bijvoorbeeld tijdens droogteperiodes of wanneer het aantal grazers in een gebied te hoog is.
Dieren moeten dan met minder voer toekomen en passen hun stofwisseling aan: schildklierhormonen zorgen er in zo’n situatie voor dat er minder energie wordt „verspild“ aan beweging of warmte. Daardoor vallen ze lang niet zo snel af als je op basis van de energiewaarde van het rantsoen zou verwachten.
Je kunt het voer bij een paard nauwelijks zo ver terugschroeven dat het dier voortdurend iets te knabbelen heeft en toch afvalt. Daar komt nog bij dat elke calorie die niet meteen nodig is als energiebron, door het lichaam wordt opgeslagen als vetreserve voor slechtere tijden.
Wanneer zo’n paard dan weer een normaal rantsoen krijgt, zie je – net als bij mensen – het beruchte jojo-effect: het paard komt snel weer aan en weegt daarna vaak meer dan vóór de dieetfase.
Daarom is het – naast een aangepast rantsoen – essentieel om het energieverbruik van het paard in deze periode flink te verhogen om het „energiebesparingsmechanisme“ van het hormoonstelsel te omzeilen. Veel eigenaren denken: mijn paard staat toch in een paddock met vrije uitloop, het beweegt dus genoeg.
Maar met behulp van GPS-trackers is gebleken dat de hoeveelheid beweging daar flink tegenvalt. In een goede open loopstal leggen paarden gemiddeld slechts 1 tot 5 km per dag af tussen hooi, ligplek en water. In een goed aangelegde paddock trail met een actieve kudde kan dat oplopen tot 10–12 km.
Maar zelfs dat is weinig in vergelijking met de afstanden die wilde paarden dagelijks afleggen – vaak wel 30 tot 50 km om aan voldoende voer en water te komen. En dan te bedenken dat onze paarden zich meestal in een traag tempo voortbewegen, waardoor het energieverbruik nauwelijks boven het rustmetabolisme uitkomt.
Wat we nodig hebben is: veel beweging in hoog tempo, om vet te verbranden! Ook als het in herfst en winter vroeg donker wordt en het weer niet uitnodigt tot rijden: zonder meer beweging lukt het niet met dat „zomerlijfje“.
Voor paarden met vetophoping is intervaltraining ideaal: een stuk galopperen (of stevig draven als galop nog te zwaar is), tot het paard vanzelf langzamer wil.

Daarna stappen tot de ademfrequentie weer normaal is. Dan volgt de volgende fase in hoog tempo – opnieuw tot het paard een rustiger gang inslaat – gevolgd door een nieuwe stapfase tot het ademritme weer in rusttoestand is. Tijdens het snelle werk verbrandt het paard spierenergie, in de rustige fasen worden zuurstof- en energiereserves weer aangevuld – vetverbranding dus.
In het begin zijn het meestal slechts enkele cycli, met korte galops en lange stapfases, omdat de conditie ontbreekt. Maar met regelmatig trainen (minstens 3x per week) zie je al snel dat de conditie verbetert – én dat het paard meer plezier krijgt in beweging.
Blijft het paard futloos en komt het moeilijk op gang? Laat dan zeker testen op insulineresistentie – die kan de energieopname in de spieren belemmeren. Eerst therapeutisch aanpakken, dan pas trainen.
Bij lymfatische paarden is naast rustige beweging (paddock trail, lange rustige buitenritten of wandelingen) en regelmatige training in hoger tempo ook ondersteuning van de nierfunctie belangrijk, bijvoorbeeld via ontgiftende kruiden (zoals van OKAPI).
Door beweging wordt de lymfestroom gestimuleerd, waardoor ophopingen worden afgevoerd. Zowel snelle als langzame beweging zijn hier dus van belang.
Nierondersteuning zorgt ervoor dat de vrijgekomen vloeistoffen ook daadwerkelijk worden uitgescheiden – zo krijgt het paard sneller weer een normaal postuur. Ook bij lymfatische paarden is het raadzaam om insulineresistentie diagnostisch uit te sluiten en te testen op ontgiftingsstoornissen zoals Kryptopyrrolurie (KPU), die vaak samen voorkomen met pseudo-EMS.
Samenwerking met een ervaren stofwisselingstherapeut en een goede trainer is bij zowel vet- als lymfatische paarden zinvol. Als voer, training en huisvesting goed op elkaar zijn afgestemd, lukt gezond afvallen meestal prima.
- Podcast #2 – Veulens afspenen: Zacht, stressvrij en natuurlijk – Hoe je een gezonde start in het jonge paardenleven garandeert - 22. augustus 2025
- Factsheet: Myopathieën - 22. augustus 2025
- Oude paarden op de juiste manier voeren: Wat heeft een oud paard nodig? - 20. augustus 2025